Al in de jaren 1920 werden Europese Grands Prix verreden, maar Formule 1 begon officieel in 1946 met een standaardisatie van de wedstrijden. De uitdrukking Formule 1 verwijst naar de regels waaraan de auto’s die deelnemen aan de races moeten voldoen. Deze werden na de oorlog door de FIA (Fédération International de l’Automobile) vastgelegd. De regels zijn zowel technisch van aard, bijvoorbeeld hoe sterk het chassis moet zijn of wat voor motor gebruikt mag worden, als tactisch. Denk bij dit laatste aan wanneer de banden verwisselt mogen worden en hoe punten toegekend worden.
In 1950 werd het eerste wereldkampioenschap volgens de Formule 1 regels georganiseerd. Afgezien hiervan waren er jarenlang ook andere Formule 1 wedstrijden, zoals nationale en Europese kampioenschappen. Vanwege de hoge kosten worden deze al een aantal decennia niet meer georganiseerd. Het jaarlijks wereldkampioenschap bestaat uit een aantal races die Grands Prix genoemd worden.
De eerste jaren – het begin van Formule 1
In het begin bestond een seizoen uit ongeveer 6 Grands Prix in Europa plus de Indianapolis 500 in de Verenigde Staten. Hoewel er een aantal rijders waren die hun eigen auto aanschaften en daarmee reden, werden de meeste raceauto’s gefabriceerd door bekende fabrikanten zoals Alfa Romeo, Ferrari, Maserati en Mercedes Benz. Deze fabrikanten hadden meestal 2 of 3 rijders in dienst die dezelfde nationaliteit hadden, en op zijn minst 1 rijder van een andere nationaliteit.
De eerste race werd gewonnen door de Italiaan Nino Farina van het Alfa Romeo team. In de daarop volgende jaren was de Argentijn Juan Manuel Fangio meerdere malen de winnaar. Hij won in zowel 1951, 1954, 1955, 1956 en 1957. De technologie ontwikkelde zich zeer snel en er was grote concurrentie tussen de verschillende fabrikanten. Dit blijkt wel uit het feit dat Fangio kampioen werd rijdend voor all 4 topteams. Helaas zorgde de continue veranderende technologie en bijbehorende toegenomen snelheid op de baan voor gevaarlijke situaties. In het eerste decennium van de Formule 1 verongelukten maar liefst 13 rijders.
De Engelsen domineren in de jaren zestig
In 1958 werd ter aanmoediging van de teams een tweede competitie ingesteld namelijk de constructeurs titel. Elke race werden niet alleen punten toegekend aan de individuele rijders, maar ook aan de fabrikanten van hun auto’s. Aan het eind van het seizoen werden twee winnaars aangewezen: een rijder en een fabrikant.
Omdat Fangio zich na zijn vele successen terug had getrokken, werd de plaats vrij gemaakt voor een nieuwe fase in de Formule 1. Mike Hawthorn startte de opkomst van de Engelsen door in 1958 de rijders titel te winnen. In de jaren zestig en begin jaren zeventig wisten Jim Clark, Jackie Stewart, John Surtees, Jack Brabham, Graham Hill en Denny Hulme samen 9 keer de rijders titel en 10 keer de constructeurs titel te bemachtigen. Een speciale vermelding is op zijn plaats voor Stirling Moss, die ondanks zeer goede Grand Prix resultaten en grote sportiviteit er nooit in slaagde de wereldtitel te behalen.
De Engelse fabrikanten Cooper en Lotus brachten deze jaren indrukwekkende vernieuwingen aan de auto’s aan, zoals betere aerodynamica en het plaatsen van de motor achter de rijder.
Commercialisering
Onder leiding van Bernie Ecclestone groeide de sport in de jaren zeventig en tachtig uit tot een miljarden business. Diverse commerciële maatregelen zoals het uitzenden van de Grands Prix op de tv en de reclame op auto’s en racecircuits leverde de Formule 1 meer en meer bekendheid en dus ook meer financiële mogelijkheden op.
Een groot probleem was dat de auto’s dankzij turbocharging te krachtig en snel werden. Nieuwe regels en uiteindelijk een verbod op de turbo waren nodig om de competitie veilig te houden. Elektrische apparatuur begon in deze tijd ook zijn opmars. Lotus pastte dit als eerste toe met een systeem van actieve ophanging. Andere fabrikanten volgden al snel dit voorbeeld en andere toepassing zoals half-automatische versnellingsbakken en tractiecontrole waren al snel niet meer weg te denken.
Spanning en sensatie
Eind jaren tachtig en begin jaren negentig waren sensationeel met de rivaliteit tussen Alain Prost en Ayrton Senna én constructeurs McLaren en Williams. Vanaf 1988 waren de rijders in constante strijd voor de wereldtitel. Voor een aantal jaren reden beiden voor McLaren maar dit zorgde voor zoveel problemen dat Prost in 1990 naar Ferrari verhuisde.
Tegelijkertijd was Williams, dat met Nigel Mansell, Nelson Piquet en later Damon Hill een enorm sterk team had, voortdurend met McLaren in strijd was voor de constructeurs titel.
Na de dood van Roland Ratzenberger in de kwalificatie rondes en Senna’s fatale ongeval in de San Marino Grand Prix in 1994, realiseerde de FIA dat het noodzakelijk was om meer veiligheidsmaatregelen te treffen.
Veiligheid voorop
Diverse veranderingen werden aangebracht in de regels. Zo werden cockpit openingen groter (zodat rijders er makkelijker uit konden komen) en banden voorzien van een beter profiel. Veel maatregelen werden haastig ingevoerd wat tot een chaotisch seizoen leidde in 1995. Teams werden regelmatig gestraft voor overschrijdingen van de regels en rijders werden vaker dan voorheen gediskwalificeerd.
Dit mocht de pret niet drukken voor Michael Schumacher die gedurende meer dan 10 jaar oppermachtig was, eerst voor Benetton, later voor Ferrari. Hij brak diverse records tijdens zijn Formule 1 loopbaan waaronder die voor de meeste kampioenschappen, de meeste gewonnen races, snelste rondes, aantal pole posities en aantal races gewonnen in een enkel seizoen.
In de 21e eeuw worden de regels nog steeds voortdurend aangepast om er zeker van te zijn dat de veiligheid van de rijders voorop staat en om competitie tussen de steeds professionelere teams eerlijk te houden. Na de jarenlange dominantie van de ranglijsten met dezelfde rijders, is het een verademing om te zien hoe nieuwe coureurs zoals Lewis Hamilton en Max Verstappen er in slagen bij de top te eindigen.